De inhoud van het Nationaal Programma Onderwijs is nog niet compleet bekend, maar het is duidelijk dat demissionair minister Slob heeft ingezien dat er iets moet gebeuren in het onderwijs om te voorkomen dat leerlingen een nog grotere achterstand oplopen dan nu al het geval is. Al verwacht hij niet dat de opgelopen achterstand dit jaar nog wordt ingelopen: ‘Daarvoor zijn de achterstanden bij sommige leerlingen en studenten te groot, en de crisis is nog niet voorbij.’ Hij verwacht met name dat primair en middelbaar onderwijs nog jaren nodig zullen hebben om de achterstanden in te lopen en stelt een aantal maatregelen voor, waaronder:
- het doorschuiven van een deel van de lesstof van dit jaar naar volgend schooljaar;
- het flexibel omgaan met overgangsnormen, waarmee toetsen tijdelijk aangepast kunnen worden;
- het bieden van extra lestijd en inhaalprogramma’s voor kinderen die het grootste risico lopen op achterstanden, zoals kinderen uit gezinnen met een lagere sociaaleconomische status;
- het faciliteren van betere ondersteuning voor leraren om bijlessen te geven.
Uit het onderzoek Onderwijstijd: meer of minder, dat is uitgevoerd door onderzoekers van het CAOP en MOOZ in samenwerking met Marc Vermeulen, blijkt dat méér onderwijs in het primair onderwijs onder normale omstandigheden niet altijd leidt tot een betere kwaliteit aan onderwijs. Dat is afhankelijk van een aantal factoren, zoals kwaliteit van de leraar, lesmethodiek en klassengrootte. Zo valt te lezen in het rapport:
Veel studies wijzen erop dat vooral de effectieve invulling van de onderwijstijd bepalend is voor de vraag of meer onderwijstijd leidt tot hogere leerresultaten. Naast onderwijstijd zijn ook aspecten zoals de kwaliteit van de leraar, de effectiviteit van lesmethodieken, de mate waarin leerlingen gemotiveerd worden en de inhoud van het curriculum medebepalend voor de leerresultaten van leerlingen.
CAOP-onderzoeker Ruud van der Aa vult aan en stelt een aantal kritische vragen: ‘Meer onderwijstijd leidt in het algemeen tot betere leerprestaties. Daarbij is een kanttekening op zijn plaats. Uit onderzoek blijkt dat de hoeveelheid onderwijstijd die kinderen krijgen maar een deel van het verhaal is. Het gaat niet zozeer om de hoeveelheid lesuren die de kinderen krijgen, als wel om de effectieve invulling van die lesuren. Wat gebeurt er in die lesuren? En als je dat doortrekt naar het inhalen van onderwijsachterstanden, is het dus de vraag wat je precies gaat doen met extra lestijd en inhaalprogramma’s. Waarmee en hoe ga je die vullen, vanuit welke interventiegedachte? En doe je dat voor alle vakken, of alleen voor de kernvakken? En misschien nog belangrijker: wie gaat die lestijd vullen? De werkdruk in het onderwijs is al hoog en op veel plaatsen in het land bestaan serieuze tekorten aan leraren, vooral in wijken waar het risico op onderwijsachterstanden toch al aanzienlijk is.’