Onderwijsministers presenteren nieuwe plannen om lerarentekort tegen te gaan
Onderwijsministers Wiersma (primair en voortgezet onderwijs) en Dijkgraaf (OCW) presenteren in de kamerbrief Lerarenbeleid 2022 hun plannen om het lerarentekort… Meer
Nieuws
Als een school een aantrekkelijke werkomgeving is, heeft dat positieve effecten, onder meer op het lerarentekort. Maar wat is er nodig om de school aantrekkelijk(er) te maken om in te werken? Daarover gingen een onderzoeker, een bestuurder en een leraar met elkaar in gesprek op 9 december tijdens het eerste van drie CAOP-webinars over ‘Werken in het onderwijs’. Conclusie: het Nederlandse onderwijsstelsel moet op de schop om vraagstukken rond krapte op de arbeidsmarkt, hoge werkdruk en beroepsvorming structureel op te lossen.
Tegenover 100 werklozen staan anno 2021 126 vacatures, een absoluut record. Tot 2026 blijven er naar verwachting grote personeelstekorten in onderwijs, zorg, techniek en ICT. En tot 2025 krimpt landelijk de beroepsbevolking als er geen migratie is en meer arbeidsparticipatie. De tekorten in het primair onderwijs blijven hoog, met name in de Randstad, en in het voortgezet onderwijs bij bepaalde vakken. Deze alarmerende cijfers presenteert Ruud van der Aa, senior onderzoeker bij het CAOP. In de huidige aanpak van het lerarentekort onderscheidt hij drie componenten:
Een werkomgeving is aantrekkelijk als individuele voorkeuren, ambities en kwaliteiten daarmee in overeenstemming zijn, definieert Van der Aa. Behalve de baan zijn ook de leidinggevende, het team, de organisatie, het gebouw en de buurt belangrijk. Een positief beeld draagt bij aan de aantrekkelijkheid van de school voor nieuwe medewerkers en vermindert de kans op personeelsverloop. Uit een recente CAOP-enquête onder 1200 onderwijsgevenden in het Haagse primair onderwijs blijkt dat medewerkers eerder vertrekken als zij ontevreden zijn over schoolleiding, organisatie en team. Nieuwkomers kijken vooral naar de inhoud van het werk, de samenwerking in het team en of zij een ‘fit’ hebben met de doelen en waarden van de organisatie. Vooral de zorgelijke personeelssituatie wegen ze mee. En, zegt Van der Aa: ‘De ambassadeursrol van medewerkers wordt ondergraven door de cumulatie van personeelsproblemen.’ Dit is met name het geval op achterstandsscholen. Naast een aantrekkelijke werkomgeving dient ook aandacht te bestaan voor andere strategieën om personeelstekorten te verminderen, denk daarbij aan: inzet van onderwijsassistenten, omscholing van overschot- naar tekortvakken, kleinere klassen, loopbaanontwikkeling, minder administratie, minder onderwijstijd en gebruik van technologie.
‘Ons stelsel is zodanig ingericht dat we de tekorten met loonprikkels denken op te lossen, maar dat werkt niet, dat doen ze overal. We moeten meer kijken naar de overstap uit andere sectoren’.
Ewald van Vliet, voorzitter van het college van bestuur van Lucas Onderwijs in Den Haag
Volgens Ewald van Vliet, voorzitter van het college van bestuur van Lucas Onderwijs in Den Haag, kunnen we niet vasthouden aan het huidige systeem, waarin scholen elkaars concurrenten zijn en alleen bevoegde leraren voor de klas mogen staan. Hij bepleit een aanpak met de focus op drie elementen.
Ten eerste een breder beroep doen op de arbeidsmarkt: niet alleen leerkrachten van de pabo of in het vo eerste- en tweedegraadsleraren voor de klas, maar meer anders opgeleiden. Van Vliet constateert al een grotere inzet van onderwijsassistenten en leraarondersteuners. Daarnaast denkt hij aan wetenschappelijk opgeleiden, zoals (ortho)pedagogen en onderwijskundigen. ‘Ons stelsel is zodanig ingericht dat we de tekorten met loonprikkels denken op te lossen, maar dat werkt niet, dat doen ze overal. We moeten meer kijken naar de overstap uit andere sectoren. Daarvoor is wel een ruimhartiger en flexibeler beleid ten aanzien van het bevoegdhedenstelsel nodig, hoe ingewikkeld ook. We ontkomen er niet aan om, net als in het mbo, ook in het funderend onderwijsbekwaamheid belangrijker te vinden dan bevoegdheid.’
Tweede element: het onderwijs anders organiseren, zodat het aantrekkelijker wordt. Dat betekent de administratieve last verminderen, bijvoorbeeld door de digitalisering verder vorm te geven. Dit vergemakkelijkt correctiewerk, foutenanalyses opstellen en rapportages maken, terwijl de leraar meer toekomt aan het pedagogische en didactische werk. Daarnaast moet de onderwijstijd worden teruggebracht. Die is in Nederland hoog vergeleken met andere landen. ‘In onder meer Finland is gebleken dat het prima doenlijk is om met minder onderwijstijd dezelfde of zelfs betere resultaten te boeken’, weet Van Vliet. Mits tenminste wordt voldaan aan drie randvoorwaarden: een helder nationaal curriculum dat zo’n 20% ruimte biedt voor eigen invulling, digitale methoden van hoge kwaliteit en instructies van hoog niveau.
Ten derde is het volgens Van Vliet nodig dat scholen en besturen vergaand samenwerken − stedelijk, regionaal − om het schaarse personeel efficiënter in te zetten. Bijvoorbeeld door een beroep te doen op de flexibele schil en zaken collectief te organiseren, zoals de werving, instroom van lerarenopleidingen en ondersteuning van starters. En ja, al ligt het gevoelig, dat kan leiden tot samenvoeging en zelfs opheffing van scholen, want in sommige wijken en regio’s zijn er gewoon te veel voor het aantal beschikbare leerkrachten. Daarom werken ook kleinere klassen juist averechts. Het huidige overheidsbeleid staat hiermee op gespannen voet, beaamt hij, want dat ondersteunt nieuwe schoolinitiatieven, ook in gebieden waar onvoldoende marktruimte is. ‘Het nieuwe kabinet moet nauwkeurig een ondergrens bepalen. Dat vraagt om regionaal maatwerk.’
De problemen zijn dermate groot dat ze om een nationaal ontwikkelplan vragen, vindt Van Vliet. ‘We moeten het niet hebben van formele, juridische wetgevingstrajecten, maar van het inzicht dat er maar één oplossing bestaat: koppen bij elkaar! Rijk, gemeenten, lerarenkoepels, schoolbesturen, vakbonden, ouderorganisaties moeten samen een deltaplan voor het Nederlandse onderwijs maken. Want de druk neemt alleen maar toe, waardoor een kwantitatief probleem een kwalitatief probleem gaat opleveren. We móéten wel anders opereren.’
‘Hoe mooi zou het zijn als de schooldirecteur meekijkt en meehelpt het carrièreperspectief en de ambitiebehoeften van leraren vorm te geven. Dat kost budgettair niks, maar zorgt ervoor dat mensen expertise opdoen, niet in een functie vastroesten en voor het onderwijs behouden blijven’.
Michèl de Vries, coördinator en coach bij het Leraar Ontwikkel Fonds (LOF)
Voordat hij coördinator en coach bij het Leraarontwikkelfonds (LOF) werd, had ‘ondernemende leraar’ Michèl de Vries al een afwisselde carrière achter de rug. Zowel binnen als buiten het onderwijs, en voor de klas, maar ook als leidinggevende en adjunct-directeur. Al die stappen heeft hij zelf moeten zetten, vanuit intrinsieke motivatie, zonder ondersteuning van leidinggevenden. Een eenzame tocht, benadrukt hij. ‘Hoe mooi zou het zijn als de schooldirecteur meekijkt en meehelpt het carrièreperspectief en de ambitiebehoeften van leraren vorm te geven. Dat kost budgettair niks, maar zorgt ervoor dat mensen expertise opdoen, niet in een functie vastroesten en voor het onderwijs behouden blijven. Leraren wordt wel ruimte geboden om te professionaliseren, maar die moeten ze claimen. Dat is een worsteling, die met het lerarentekort steeds moeilijker wordt. De lerarenopleiding stimuleert wel een onderzoekende houding, maar als je gaat werken, word je vooral in het lesgeven geduwd.’
Schoolbesturen die het verlangen van de leerkracht voeden, daarin ziet De Vries veel mogelijkheden. Datzelfde geldt voor het faciliteren van onderwijsontwikkeling door leraren, al dan niet in teamverband. Bij LOF komen aanvragen binnen van (groepjes) docenten voor vernieuwende projecten op het gebied van digitalisering, vakverbondenheid, integratie, motivatie. De politiek zou daar volgens De Vries ook structureel innovatiegelden voor beschikbaar moeten stellen. ‘Als onderzoek, wetenschap en onderwijs elkaar versterken en focussen op waar het om gaat, helpt dat leraren voor de toekomst te behouden. Onderwijsontwikkeling start bij hun verlangen. Dat komt voort uit de veranderende samenleving, die betere wereldburgers wenst. Daarop willen leraren anticiperen en daarvoor moeten zij nieuwe dingen leren en doen. Dat verlangen komt van bottom-up en moet top-down worden gevoed, door schoolbesturen, schoolleiders, maar misschien ook het ministerie. Zo komt er een beweging van beide kanten op gang.’ Zijn advies aan zowel scholen als de minister: zet de leraar centraal, want die weet wat de leerlingen nodig hebben en op welke manier.
Reacties op De Vries’ bijdrage gaan onder meer over de diversiteit binnen de beroepsgroep. ‘De ene leraar heeft een intrinsieke motivatie, de andere wil meer sturing. Dat vraagt om een goed gesprek tussen leidinggevende en leraar. Daar ontbreekt het vaak aan, blijkt uit ons onderzoek’, zegt Van der Aa. ‘Teaminspanning is nodig voor persoonlijke ontwikkeling’, schrijft iemand in de chat. ‘Hoe meer teamwork, hoe meer ieders sterke punten kunnen worden ingezet’, vindt een ander. Van Vliet wijst erop dat iedere leraar professionele en persoonlijke ambities heeft. De een wil een leven lang lesgeven, de ander ziet werken in het onderwijs als een tussenstop, de derde kiest voor een hybride variant: deels in het onderwijs, deels in het bedrijfsleven. ‘Aan alle diversiteit kan de schoolbestuurder/-leider ruimte bieden’, meent De Vries. ‘Ook ervaringen en talenten die mensen buiten het onderwijs opdoen, kunnen zij in het onderwijs gebruiken. Best practices kunnen breed gedeeld worden. Zo kan wat werkt worden opgeschaald, vergroot en versterkt. Daar wordt het hele onderwijs beter van.’
In hun slotwoord zijn de drie sprekers het met elkaar eens dat alleen een integrale aanpak het Nederlandse onderwijs op een hoger plan kan brengen. Dat vergt moed en een lange adem. Van Vliet: ‘We hebben een minister met visie nodig en een onderwijsveld dat samen met sectororganisaties, gemeenten en vakbonden de schouders eronder zet.’ Van der Aa: ‘Veelgehoorde kritiek op het huidige lerarenbeleid is dat er veel maatregelen zijn, veel partijen zich ermee bezighouden en aan veel knoppen tegelijk wordt gedraaid, maar zonder duidelijke samenhang. Vandaar een integrale aanpak, ondersteund door goed onderzoek om lessen te kunnen trekken.’ Anders organiseren van een aantrekkelijke werkomgeving moet ook geoperationaliseerd worden en ondersteund door empirisch bewijs, reageert hoogleraar Onderwijsarbeidsmarkt Marc van der Meer via de chat. ‘Wellicht kan het CAOP landelijke overlegtafels organiseren’, oppert De Vries. Hoofdzaak is dat alle betrokken partijen zich ervan bewust worden dat de integrale agenda noodzakelijk is en er ook echt mee aan de slag gaan.
Het volgende webinar in de reeks ‘Werken in het onderwijs’ staat gepland op 1 februari 2022 van 15.30 – 17.00 uur. Het Thema is dan: ‘Kansengelijkheid in het onderwijs’. Meer informatie over het thema en het programma wordt in januari bekend gemaakt. Te gast zijn:
Onderwijsministers Wiersma (primair en voortgezet onderwijs) en Dijkgraaf (OCW) presenteren in de kamerbrief Lerarenbeleid 2022 hun plannen om het lerarentekort… Meer
De laatste jaren was het CAOP betrokken bij verschillende onderzoeken naar mogelijke blootstelling van personeel aan chroom-6. Dit speelde bij… Meer
Het nieuwe jaar is gestart en dus is het weer tijd voor goede voornemens. Voor veel mensen gaat dat over… Meer
Het Europees Parlement en de EU-lidstaten hebben een akkoord bereikt over de richtlijn ‘loontransparantie’. De richtlijn moet er onder andere… Meer
Sociale veiligheid stond in 2022 hoog op de agenda van bestuurders en moet ook in de komende jaren prioriteit krijgen… Meer
In het OR/Magazine van december 2022 beantwoorden de experts medezeggenschap van het CAOP de volgende vraag: Wat mag er allemaal… Meer
Zeger van der Wal, hoogleraar aan de Ien Dales leerstoel van het CAOP en de Universiteit Leiden, stelt dat veel… Meer
Maar we gaan graag met je in gesprek. Neem contact op en wij koppelen je vrijblijvend aan één van onze experts.